top secret
6 Sep. 1952, Are Flying Saucers Nonsense Or A Well-Kept Secret

08 08 1968 ontvoering


Zijn vliegende schotels nonsens of een goed bewaard geheim?

In het laatste geval kunnen zij alleen een aardse oorzaak hebben

Logische analyse verwerpt bovenaardse en buiten aardse factoren


TIENDUIZENDEN mensen geloven aan de vliegende schotels. Zij accepteren hun bestaan, zoals men radio en televisie aanvaardt, die er immers ook „zijn", zonder dat men behoeft te weten, hoe dat allemaal precies werkt. En dagelijks zijn meer mensen ervan overtuigd, vooral in Amerika doch thans ook in Nederland, dat de vliegende schotels echt zijn, ja, zelfs ongetwijfeld afkomstig moeten zijn van andere hemellichamen dan de aarde. Sinds bovendien hoge Amerikaanse autoriteiten aan militaire vliegers opdracht hebben gegeven verschijnselen als die der vliegende schotels nauwkeurig gade te slaan, deze vreemde lichamen enige keren achtereen aan het Washingtonse firmament zijn verschenen, neemt het geloof hand over hand toe, dat er toch weer wat nieuws onder de zon is, waarmede de mensheid tot nog toe niet van doen heeft gehad.

Wat is hier nu van waar?

Wie moet men geloven, de oprecht overtuigden, die onvoorwaardelijk aannemen, dat projectielen van andere werelden bij ons op bezoek komen, of hen die alles naar het gebied der hallucinatie willen verwijzen? Deze vragen leiden tot de derde vraag, de basis-vraag: is er een mogelijkheid tot een objectief antwoord te komen, uitgaande van wat vast staat en rekening houdend met wat mogelijk, waarschijnlijk en absoluut onaanvaardbaar is? Het was met deze vraag, dal wij ons tot prof. mr. dr. G. van den Berg wendden, wiens persoonlijke belangstelling in hoge mate uitgaat naar alles wat te maken heeft met „Aarde en wereld in ruimte en tijd", zoals de titel van een zijner meest bekende en voor de leek begrijpelijke publicaties ook zegt. En deze vraag leidde tot een gesprek, waarvan het onderstaande de neerslag is, schrijft W.B.F.Schaper in Vrij Nederland. Wanneer men uitgaat van het feit, dat op verschillende plaatsen en op verschillende tijden verschijnselen zijn waargenomen van zich voortbewegende lichtvlekken en als vliegende voorwerpen gekenschetste stoffen in de dampkring. waaraan wij de verzamelnaam „Vliegende Schotels" geven, dient men twee groepen van mogelijke oorzaken te onderzoeken. En wel de aardse oorzaken, ter eenre en de buitenaardse ter andere. Bij de laatste categorie doemt dan de vraag op of er ook nog sprake kan zijn van bovenaardse oorzaken waarmede wij die factoren bedoelen, welke wij slechts aan de algemeenheden onzer beschikbare kennis kunnen toetsen. Het verschijnsel „Vliegende Schotel" kan — gezien de veelzijdigheid der waarnemingen — in een aantal gevallen een zeer gewone en aardse oorzaak hebben. Lichten van vuurtorens, schijnwerpers, zoeklichten die op een bepaalde wijze wolken of nevels raken, kunnen de indruk van een vliegende schotel doen post vatten. Evenals talrijke andere lichtbronnen, van lichtjes aan door kinderen opgelaten vliegers en vuurvliegjes tot de rood-wit-groene lampen der vliegtuigen toe. Een andere aardse verklaring voor het verschijnsel vliegende schotel zou kunnen zijn, dat de militaire proefnemingen, waar ter wereld ook genomen, reeds geleid hebben tot (on)bemande, eventueel van elders geleide, snel en hoog vliegende projectielen. Of dit juist is. is een tweede kwestie; als „aardse verklaring" mag zij nochtans niet over het hoofd gezien worden, waarbij men zich dan kan afvragen, of deze proeven dan door westelijke of oostelijke machten, door Amerika of Rusland worden genomen. Aangenomen dat de vliegende schotels niets meer of minder zouden zijn, dan de producten van een vergevorderde wetenschappelijke militaire ontwikkeling, ligt het alleszins voor de hand eerder aan Amerikaanse experimenten te geloven, dan aan Russische. En wel omdat Amerika altijd — en waarom dan nu niet ? — over de beste en meeste geleerden heeft beschikt en stellig over de meeste middelen. Bovendien is het niet aannemelijk dat Rusland, waar men toch niet over gebrek aan ruimte behoeft te klagen, zijn eventuele allernieuwste vondsten juist boven Amerika zou laten vliegen met het gevaar — als er eens een schotel zou verongelukken — Amerika het Russische geheim gratis te hebben thuis gestuurd. Tot de derde groep aardse verklaringen behoort de bonafide fantasie. De mens leeft nu eenmaal niet van brood alleen, ook zijn fantasie wil van tijd tot tijd gevoed worden. Monsters van Loch Ness, zeeslangen en epidemisch optredende spookverhalen vormen hiervan het voorbeeld. Zonder twijfel bestaat de mogelijkheid dat grote groepen zich onbewust en te goeder trouw thans hebben laten grijpen door de idee der vliegende schotels gelijk men een menigte kan suggereren dat er „iets te zien is" simpel door zelf een dergelijke houding aan te nemen. Over de vierde aardse mogelijkheid, het welbewuste bedrog, behoeven wij niet uit te welden. Helaas behoort de misleiding op onze wereld niet tot de absolute onmogelijkheden...

De groep der buitenaardse oorzaken biedt eveneens een aantal mogelijkheden, die reëel de indruk van vliegende schotels kunnen vormen. In de eerste plaats kunnen de ons overigens goed bekende hemellichamen en in het bijzonder de planeten, onder bepaalde omstandigheden de indruk wekken dat wij met een vliegende schotel te maken hebben. Ook daarbij speelt de samenstelling van de dampkring een grote rol. Nevels, wolken vochtigheid kunnen elk afzonderlijk dan wel tezamen, zulk een gezichtsbedrog opleveren, dat het gans niet vreemd is, wanneer iemand meent een vliegende schotel waar te nemen. Meer dan welke andere oorzaak ook, zijn zij bij definitie reeds het best in staat om ons de aanwezigheid van vliegende schotels te suggereren, zodra ze ergens en vooral in de zeer hoge lagen van de dampkring terecht komen. Zodra zij immers de luchtledige ruimte verlatend, waar niets hun vaart belemmerde, te maken krijgen met zelfs de geringste weerstand in de allerhoogste luchtlagen van onze dampkring, ontstaat een onvoorstelbare hitte en gloed. Behalve dat hierdoor het directe lichtverschijnsel optreedt, dat wij eventueel kunnen waarnemen, hetgeen op zich zelf al tot gedachten aan vliegende schotels aanleiding kan geven, zijn er de electrische gevolgen, de ionisatie. Door de wrijving ontstaan er electrisch geladen uiterst kleine delen, ionen geheten. Zij vormen een nog veel duidelijker en langer blijvend licht en behalve dat dit met het blote oog zichtbaar is, de ionen tezamen geven op radarschermen een scherp waarneembaar beeld, als van een bewegend voorwerp. Wanneer men nu weet dat onze aarde elke minuut bezocht wordt door duizenden dezer heelalstofjes, in grootte meestal eerder een zandkorrel gelijkend dan een kiezelsteen, is het begrijpelijk dat wij, nu ook de radar-techniek grote vorderingen heeft gemaakt, meer „Vliegende Schotels" waarnemen, dan vroeger het geval was. In de derde plaats zijn er bekende, alhoewel niet steeds geheel verklaarbare, electrische atmosferische verschijnselen, die als vliegende schotels geïnterpreteerd kunnen worden, zoals de bol bliksems en het Sint Elmusvuur, waarbij zich op masten en torens raadselachtige lichtverschijnselen voordoen, die een misleidende indruk kunnen vestigen.

Is er naast de vier aardse en drie buitenaardse oorzaken, nog plaats voor wat we willen noemen „bovenaardse" factoren ? Moeten wij rekening houden, met mogelijkheden, die — indien onze kennis niet begrensd was — behoren tot de te verklaren, althans te accepteren verschijnselen afkomstig van andere hemellichamen? Met andere woorden: kunnen er van andere planeten en sterren al of niet „bemande" projectielen onze aarde als vliegende schotels bereiken? Hier verlaten wij het terrein van wat vast staat en betreden het gebied der mogelijkheden, waarschijnlijkheden en speculaties. Het zou onjuist zijn en in strijd met onze poging om objectief een antwoord te vinden, indien dit punt aanstonds als „onmogelijk" werd verworpen. Radio en televisie bewijzen het mogelijke, van wat enige tientallen jaren geleden als absoluut onmogelijk werd beschouwd. Zender onmiddellijk het „onmogelijk" te laten horen, mogen wij wel de vraag stellen: Is dit waarschijnlijk ?" Dat betekent: „Is het waarschijnlijk dat andere hemellichamen bewoond zijn en dan nog wel door Wezens wier intelligetie die der aardse schepselen overtreft?" Met de vraag zo te stellen (een andere wijze heeft geen zin, indien men niet a priori de projectielen-van-andere hemellichamen naar de onmogelijkheden wil verwijzen) krijgen wij weer vaste grond onder de voeten, daar wij nu weer kunnen werken met aan ons bekende gegevens over de hemellichamen en die gegevens, in vele gevallen bijzonder gedetailleerd, verschaffen ons een antwoord op het punt der bewoonbaarheid van andere planeten en sterren. In de eerste plaats dienen wij dan te letten op de planeten van ons zonnestelsel, die immers het „dichtst" bij zijn. Als er ooit gesproken zou kunnen worden van leven op Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus kan het onmogelijk een leven zijn, dat ook maar iets met onze begrippen daarvan overeenstemt. De temperaturen zijn daar van 135 tot 200 graden Celsius onder nul, de atmosfeer bestaat uit giftige dampen of heeft een samenstelling, welke leven, naar onze definitie, in de allerhoogste mate onwaarschijnlijk maakt. Pluto en Mercurius komen nog minder in aanmerking om „bewoonbaar" verklaard te worden. Wat Venus betreft, ligt het iets anders. Deze planeet, die zich haar naam getrouw, kuiselijk achter een wolk van plasticachtige samenstelling verschuilt, kent aan de bovenzijde van dit plastic-scherm betere temperaturen dan de andere planeten. Met 50 graden Celsius boven nul worden onze heetste zomers nog flink overtroffen. Vermoedelijk is het onder dit wolkenscherm nog aanzienlijk warmer. Behoeft dat op zich zelf het leven-naar-onze-begrippen niet uit te sluiten, de atmosferische samenstelling daar doet dit weer wel. De enige planeet, waar leven zou kunnen zijn, is Mars, die de beste voorwaarden daartoe schept, alhoewel ook deze „beste" voorwaarden niet betekenen, dat er wezens kunnen zijn die met de mensheid dezer aarde gelijkenis zouden kunnen vertonen. Andere omstandigheden' dan op aarde, moeten tot andere ontwikkelingen leiden, al zijn de verschillen tussen aarde en Mars geringer dan die tussen de aarde en de andere planeten. Over de maan behoeven wij evenmin uitvoerig te zijn. Onherbergzamer oord met zijn grote temperatuurswisselingen is er voor onze begrippen nauwelijks denkbaar. Na de planeten komen de sterten. Hoeveel sterren zijn er? Milliarden en nog eens milliarden. Kan er op een of meer sterren leven voorkomen zoals wij dat kennen? Neen. Sterren zijn zonnen. Hun temperaturen belopen van 5,000 tot 100,000 graden Celsius. „Leven" in de normale zin van het woord, is er uiteraard onmogelijk. Vele dezer sterren (zonnen) zijn, gelijk onze zon, omgeven door planeten, zoals onze aarde ook een planeet is. Kan er op een of meer planeten van een of meer zonnestelsels leven voorkomen? Natuurlijk kan dat. Het is zelfs waarschijnlijk, daar er geen enkele reden is om aan te nemen, dat de omstandigheden op onze aarde beslist uniek moeten zijn voor het ganse heelal. Terwijl van het nabije achttal planeten van ons zonnestelsel gezegd kan worden, dat leven aldaar tot de zeer grote onwaarschijnlijkheden behoort, levert het enorme aantal der sterren met hun planetenstelsels juist het tegenovergestelde vermoeden op. Wat dit betreft, mag men dus rekening houden met de mogelijkheid dat levende wezens op planeten van andere zonnestelsels in staat zijn projectielen het heelal in te zenden, bestemming Aarde. Of dit echter waarschijnlijk is...? De dichtstbijzijnde ster, alpha-Centauri, is maar drie lichtjaren van ons verwijderd. Dat is (licht legt 300,000 kilometer per seconde af) dus 28,382,400,000,000 kilometer. Indien een projectiel de formidabele snelheid van 300,000 kilometer per uur zou kunnen afleggen, zijn er reeds 10,800 jaren nodig voor een enkele reis uit dit zonnestelsel. Een retourtje staat gelijk met meer dan het tienvoudige onzer Christelijke jaartelling. Deze berekening geldt voor de dichtst bijzijnde ster en haar planeten. De meeste staan echter héél wat verder... Indien elders levende wezens de bedoeling hebben om per projectiel onze aarde te bezoeken, dan wel te observeren, is het jammer van de tienduizenden jaren die aan de reis moeten worden besteed, dat de aanwezigheid der vliegende schotels ten onzent slechts tot seconden, hoogstens minuten beperkt blijft. Eveneens is het bevreemdend dat zij er de voorkeur aan geven in de dampkring te verblijven en niet op aarde zelf komen. Wel is waar wordt ook wel beweerd, dat dit zou zijn geschied, doch dan rijst de vraag hoe men dat dan aan de kranten en wetenschappelijke wereld geheim heeft weten te houden... Ten slotte is het opvallend dat er van vliegende schotels, dus van heelal-verkeer, juist ook op andere hemellichamen sprake zou zijn op het moment, dat wij hier op aarde over inter-planetair verkeer beginnen te denken. Waarbij dan de tijd voor de reis in het tijdstip van af zending der projectielen verdisconteerd moet worden.

Hoe staan wij nu met onze kans een objectief antwoord te vinden? En wat moeten wij denken van de order der Amerikaanse hoge autoriteiten, om speciaal te letten op verschijnselen, die op vliegende schotels duiden? Het is toch niet denkbaar, dat zulk een order uitgevaardigd wordt, zonder enige redelijke aanleiding. Alleen dat bewijst reeds, dat er toch iets moet zijn, dat terecht de naam van vliegende schotel kreeg. Gaan wij er dus van uit, dat er vliegende schotels zijn, dan rest de vraag: „Welke is hun oorsprong?" Indien wij accepteren dat zij van buitenaardse of bovenaardse afkomst zijn, dus van andere hemellichamen (planeten of sterren), dan betekent dat onmiddellijk dat wij een groot aantal hoogst onwaarschijnlijke factoren desalniettemin tot erkende mogelijkheden hebben toegelaten. Zulks is in strijd met de minste eis der redelijkheid. In het spraakgebruik mogen wij derhalve zeggen: „Het kan niet! Vliegende schotels kunnen niet van andere werelden komen, of we moeten te veel aanvaarden, wat in strijd is met onze kennis van het heelal, sterren en planeten." Indien er niettemin toch vliegende schotels zijn, anders dan in de zin van de verzamelnaam voor „vergissingen en gezichtsbedrog", doch reëel en desnoods tastbaar, dan moet de conclusie zijn, dat wij te maken hebben met geen andere dan een aardse oorzaak. De enige uit deze groep blijft dat de ver gevorderde militaire ontwikkeling een projectiel heeft geproduceerd, dat de naam van vliegende schotel heeft verkregen. Dat men dit geheim wil houden, ligt voor de hand. En evenzeer als een dief niet beter kan doen om de aandacht van zich af te leiden, dan door luidkeels „Hiudt den dief" te roepen, mag men als meest acceptabele oplossing voor de order der Amerikaanse autoriteiten aannemen, dat zij de lastige, groeiende belangstelling voor de vliegende schotels voorlopig het best menen te kunnen neutraliseren, door... zelf hoogst verbaasd te zijn en om inlichtingen te vragen. Hetgeen overigens een aanwijzing temeer is, dat Amerika en niet Rusland het verst gevorderd is met de ontwikkeling der defensie, de ruimteluchtvaart en wat dies meer zij.

Source:De Nieuwsgier, 06 September 1952